Inleiding
Het komt regelmatig voor dat in afwijking van een verleende vergunning wordt gebouwd. Zo ook bij de garageboxen in de gemeente Dordrecht. Dat dit tot een hoop juridisch ongemak en tot veel procedures zou leiden had niemand verwacht. Of beter gezegd, niet gehoopt. De rechtbank Rotterdam lijkt er in ieder geval klaar mee te zijn en heeft de zaak op 7 juni 2024 doorverwezen naar de rechtbank Den Haag. Op 2 februari 2025 heeft de rechtbank Den Haag 4 uitspraken gedaan over de garageboxen, waaronder een verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van een afwijkende positionering van 2 garageboxen.
Procesverloop
In 2013 is een vergunning verleend voor het realiseren van 37 garageboxen. De garageboxen zijn in 2016 gebouwd. Een belanghebbende (hierna: eiser) heeft in 2018 een verzoek om handhaving ingediend, omdat hij stelt dat de garageboxen in afwijking van de verleende vergunning zijn gebouwd. In 2019 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van een afwijkende positionering van 2 garageboxen. Het college van de gemeente Dordrecht (hierna: het college) heeft met toepassing van de kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning verleend. Het bezwaar van eiser tegen de omgevingsvergunning is door het college ongegrond verklaard. In 2021 heeft de rechtbank Rotterdam de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser vernietigd. In 2022 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft daarbij besloten om de omgevingsvergunning in stand te laten onder aanvulling van een nadere motivering. Eiser is het daar niet mee eens en is opnieuw naar de rechtbank gestapt.
Wat is er aan de hand?
De 2 garageboxen liggen deels op gronden met de bestemming ‘Verkeer’ en deels op gronden met de bestemming ‘Gemengd-1’. Het college stelt dat het gedeelte van de 2 garageboxen binnen de bestemming ‘Verkeer’ kan worden aangemerkt als hoofdgebouw. Het deel van de garageboxen binnen de bestemming ‘Gemengd-1’ is volgens het college een uitbreiding van het hoofdgebouw en daardoor een bijbehorend bouwwerk. Eiser betoogt dat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk.
De rechtbank vindt dat de 2 garageboxen niet kunnen worden aangemerkt als een hoofdgebouw. De garageboxen liggen ook niet op een eigen perceel. Volgens vaste rechtspraak wordt voor de uitleg van het begrip ‘perceel’ de feitelijke actuele situatie, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden, van belang wordt geacht. Dat de 2 garageboxen op een eigen kadastraal perceel liggen is daarbij niet doorslaggevend.
De rechtbank overweegt dat de 2 garageboxen zijn gerealiseerd op een terrein met in totaal 37 garageboxen. Het terrein is via één ingang bereikbaar en is ingericht als een soort parkeerterrein.
De 2 garageboxen zijn wat betreft uiterlijk en omvang niet te onderscheiden van de andere 35 garageboxen. Naar het oordeel van de rechtbank vormen alle garageboxen daardoor een eenheid en liggen deze op hetzelfde perceel. Daarom kan niet worden gezegd dat de 2 garageboxen op het perceel het belangrijkst zijn voor het realiseren van de verkeersbestemming. Omdat de 2 garageboxen op hetzelfde perceel liggen als de overige 35 garageboxen kan er volgens de rechtbank ook geen sprake zijn van functionele verbondenheid met het hoofdgebouw op de bestemming ‘Gemengd-1’, de woning. Om deze redenen verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond en vernietigt daarbij het bestreden besluit.
Wat vind ik?
Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat de strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat uit het gedeelte van de 2 garageboxen dat in de bestemming ‘Gemengd 1’ is gebouwd. De vraag die moet worden beantwoord is of dat gedeelte kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.
Meerdere bouwwerken op hetzelfde perceel kunnen samen als hoofdgebouw worden aangemerkt (bijvoorbeeld meerdere recreatiewoningen op een vakantiepark, zie ECLI:NL:RVS:2022:1437).
Gelet op de actuele feitelijke situatie heeft de rechtbank naar mijn mening correct vastgesteld dat alle 37 garageboxen op hetzelfde perceel liggen en daardoor samen kunnen worden aangemerkt als hoofdgebouw. Dit heeft ook tot gevolg dat het gedeelte van de 2 garageboxen in de bestemming ‘Gemengd-1’ niet functioneel is verbonden met het hoofdgebouw op deze bestemming, de woning. Dit maakt echter niet dat geen sprake kan zijn van een uitbreiding van het hoofdgebouw. De eis dat een bijbehorend bouwwerk op hetzelfde perceel moet liggen als het hoofdgebouw geldt namelijk niet voor een uitbreiding van een hoofdgebouw. Bij een uitbreiding van het hoofdgebouw moet sprake zijn van aaneengesloten bebouwing die bouwkundig één geheel vormen (ECLI:NL:RVS:2016:2821).
Ondanks dat een eenheid van (meerdere) bouwwerken samen een hoofdgebouw kan zijn, kan een uitbreiding van elk afzonderlijk bouwwerk in mijn optiek worden beschouwd als een bijbehorend bouwwerk. Hierbij is dan wel vereist dat de 2 garageboxen, al dan niet afzonderlijk van elkaar, geheel aaneengesloten zijn gebouwd en bouwkundig één geheel vormen. Dit kan ik niet uit de uitspraak halen, maar het lijkt mij wel aannemelijk.
Ik vraag mijzelf overigens af hoe de rechtbank de 2 garageboxen (en elke afzonderlijke garagebox) kwalificeert als (1) geen sprake is van een hoofdgebouw en (2) ook geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk. Een hoger beroep zou in ieder geval een einde maken aan deze té lang durende procedure.
ECLI:NL:RBDHA:2025:1486
Geschreven door expert Roy van der Steen – Jurist Omgevingsrecht